Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3607

Datum uitspraak1999-07-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.98.0875
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is de vraag of burgemeester en wethouders terecht - onder verwijzing naar het positieve welstandsadvies van de welstandscommissie van 19 juli 1996 - hun besluit om bouwvergunning te verlenen voor de plaatsing van een als geluidsvoorziening dienende muur in bezwaar hebben kunnen handhaven.


Uitspraak

Raad van State H01.98.0875. Datum uitspraak: 20 JULI 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: burgemeester en wethouders van Bergeijk, voorheen Luyksgestel appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 februari 1998 in het geding tussen: de heer en mevrouw A te B en Burgemeester en wethouders van Luyksgestel. 1 . Procesverloop Bij uitspraak van 28 februari 1996 inzake no. R03.93.2337 heeft de Afdeling het besluit van burgemeester en wethouders van Luyksgestel van 15 maart 1993, strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar van de heer en mevrouw A tegen de bij besluit van 8 september 1992 aan C verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een geluidsvoorziening in het pand aan de C-straat 58 te B, vernietigd. Bij besluit van 23 september 1996 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de verleende bouwvergunning, onder wijziging van de bouwtekening, gehandhaafd. Bij uitspraak van 6 februari 1998, verzonden op 20 februari 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 maart 1998, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 1998, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juni 1998. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 7 september 1998 hebben de heer en mevrouw A een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 1999, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Olden, advocaat te Eindhoven, en de heer en A, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In geschil is de vraag of burgemeester en wethouders terecht - onder verwijzing naar het positieve welstandsadvies van de welstandscommissie van 19 juli 1996 - hun besluit om bouwvergunning te verlenen voor de plaatsing van een als geluidsvoorziening dienende muur in bezwaar hebben kunnen handhaven. 2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat uit het welstandsadvies van 19 juli 1996 niet blijkt waarom de aanpassing van het bouwplan tot een positief welstandsoordeel heeft geleid en in hoeverre met deze aanpassing is tegemoet gekomen aan de in het eerdere welstandsadvies van 2 september 1992 geuite bezwaren. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook in de bestreden beslissing niet gemotiveerd is aangegeven welke argumenten thans hebben geleid tot een positief oordeel over de welstandsaspecten. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat burgemeester en wethouders uit een oogpunt van zorgvuldigheid de heer en mevrouw A hadden dienen te horen alvorens opnieuw op hunbezwaar te beslissen. 2.3. De Afdeling overweegt dat bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht moet worden toegekend. Bij burgemeester en wethouders, die niet aan het advies gebonden zijn, blijft echter de verantwoordelijkheid voor de toetsing berusten. 2.4. De (ernstige) bezwaren zoals verwoord in de welstandsadviezen van 2 september 1992 en 29 mei 1996 hebben geleid tot enige aanpassing van het bouwplan. Dit bouwplan is op 19 juli 1996 voorzien van een positief welstandsadvies. In dit laatste advies kon niet worden volstaan met het oordeel dat het plan thans aan de redelijke eisen van welstand voldeed, zonder dat gemotiveerd werd ingegaan op de vraag op welke wijze aan de (ernstige) bezwaren van de eerdere adviezen tegemoet was gekomen. Nu een dergelijke motivering geheel ontbreekt, hadden burgemeester en wethouders dit advies niet zonder meer aan hun besluit ten grondslag mogen leggen, terneer daar burgemeester en wethouders in dit besluit zelf evenmin hebben gemotiveerd welke overwegingen tot een positief oordeel hebben geleid. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt. 2.5. Ten aanzien van de uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende hoorplicht overweegt de Afdeling dat de rechtbank eveneens op goede gronden heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders, nu er sprake was van een gewijzigde bouwtekening en een nieuw welstandsadvies, uit een oogpunt van zorgvuldigheid de heer en mevrouw A (opnieuw) hadden dienen te horen alvorens een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Appellanten dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt burgemeester en wethouders in de door de heer en mevrouw A in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Bergeijk te worden betaald aan de heer en mevrouw A. Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C. de Gooijer, Laden, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-de Vries w.g. Schut Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20-juli 1999 60-298. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris